Voor Matthijs Dicke is een wandeling over de Maaskade een reis door het verleden. Overal ziet hij aandenkens aan de Rotterdamse havengeschiedenis. Zoals het oude Swarttouw hoofdkantoor dat figureert in zijn biografie over ‘de laatste havenbaron’, Jacques Schoufour.
Wie wel eens over het Noordereiland wandelt, kan het ‘Ooms-gebouw’ niet ontgaan: het karakteristieke kantoorpand op de hoek van Maaskade 113-115, naast het gebouw van Hulstkamp op nummer 117 met zijn muurschildering en jugendstil-raamlijsten. Maar vraag het de oudere Rotterdammer en hij zal beginnen over ‘dat gebouw van Swarttouw’.
Familiebedrijven
Want inderdaad, van 1927 tot 1979 hield hier dit roemruchte havenbedrijf kantoor. En op deze plek nam Jacques Schoufour in 1962 de positie van directeur grootaandeelhouder over van zijn vader. ‘Een belangrijke stap in een lange en veelbewogen havencarrière’, vertelt zijn biograaf Dicke.
Schoufour (1927-2014) groeide op in een tijd dat de Rotterdamse haven nog grotendeels werd bestierd door een handvol familiebedrijven. ‘Dat was een van de redenen dat het levensverhaal van Schoufour mij zo pakte’, vertelt de historicus. ‘Zijn carrière valt heel mooi samen met de havenontwikkelingen die hij deels mede bepaalde: de schaalvergroting, de internationalisering, de toenemende macht van de grote concerns.
Zilveren lepel
Maar behalve aandacht voor de naoorlogse havenontwikkeling geeft zijn boek ook een beeld van een maatschappelijk betrokken rasondernemer, vasthoudend aan de mentaliteit van het aloude familiebedrijf dat in de haven steeds meer naar de achtergrond verdween.
‘Niet voor niks noem ik hem ‘de laatste havenbaron’, zegt Dicke, die Schoufour talloze malen interviewde. ‘Het ging hem niet alleen om ondernemerschap maar ook om maatschappelijk belang.’ Zo zette Schoufour zich jarenlang in voor paardensportevenement CHIO, Diergaarde Blijdorp, het Wereld Natuur Fonds en Scheepvaartvereniging Zuid. ‘Hij was een charismatische persoonlijkheid die zich zowel tussen arbeiders als bestuurders op zijn plek voelde. Zelf grapte hij wel eens: ik ben geboren met een zilveren lepel in mijn bek.’