Broedgelegenheid kustvogels realiseren
Het doel van deze maatregel is het behoud en het aantrekken van grondbroedende vogelsoorten die gebonden zijn aan het dynamische kustmilieu, waar wind en getij bepalend zijn voor de omstandigheden.
In het Rotterdamse havengebied zijn dit de Kluut, Bontbekplevier, Strandplevier, Scholekster (deze soort broedt overigens óók op grinddaken), Stormmeeuw, Visdief en Dwergstern. Deze soorten zijn gevoelig voor verstoring en predatie en verlangen een onbegroeid substraat1 van zand, grind of schelpen of op zijn hoogst een zeer korte (mos/gras-) vegetatie, met groot open water in de buurt. Daarnaast kunnen maatregelen betrekking hebben op de twee ‘grote’ koloniebroedende meeuwensoorten: de Kleine mantelmeeuw en Zilvermeeuw. De maatregel kan bestaan uit het versterken van een bestaande broedplaats van een soort door optimalisering van de inrichting en het beheer. Of het kan bestaan uit het realiseren en inrichten van een nieuwe broedplaats met daaraan gekoppeld een bijpassend beheer. Het havengebied van Rotterdam speelt hier een belangrijke en voor de hand liggende rol in.
Van toepassing op de gebieden:
- Maasvlakte inclusief Slufter
- Europoort en Landtong Rozenburg
Van toepassing op:
- Buitenruimte
Uitwerking van de maatregel
Een aantal concrete maatregelen ter bevordering zijn:
- Aanleg van eilanden die slecht of onbereikbaar zijn voor grondpredatoren zoals vossen en ratten. Dit kunnen zowel grotere waterstaatkundige werken zijn (opgespoten eiland) als kleinschaliger ingrepen zoals het creëren van kleine opgespoten zandeilanden en vlotten die zijn afgedekt met een laag schelpen en een opstaande rand hebben (zoals in het Sluftermeer).
- Aanbrengen van een voor kustbroedvogels gunstige substraatlaag: hoe grover (klei>zand>grind) en zouter en dynamischer het waterpeil, hoe langzamer vegetatiesuccessie5 verloopt. Dat is positief voor het succesvolle gebruik door broedende kustvogels.
- Plaatsing van een hek of raster rond een potentieel geschikt broedterrein, waardoor het niet/minder goed toegankelijk is voor mensen en grondpredatoren. Dit is maatwerk en de context en schaal is bepalend of dit effectief is.
- Bekleding van dijktaluds met een schelpensubstraat in plaats van bitumen/asfalt.
- Plaatsing van betoneenheden, gresbuizen of andere voorzieningen die dekking bieden aan kuikens van meeuwen en sterns.
- Het beschermen van locaties binnen de haven waar concentraties van bepaalde soorten broeden.
Beheer en onderhoud
Maatregelen voor de instandhouding van een broedplaats van kustbroedvogels:
- Maaien en afvoeren van (een deel van) de vegetatie, één of twee keer per jaar, afhankelijk van de snelheid van vegetatieontwikkeling.
- Fasering in maaibeheer zodat wel voldoende natuurlijke dekking aanwezig blijft.
- Afplaggen van de toplaag wanneer bodemvorming leidt tot een versnelling van vegetatiegroei en struweelvorming optreedt.
- Beheer van hekken en (flexibele) rasters wanneer schade is geconstateerd. Flexibele rasters kun je gemakkelijk plaatsen en verplaatsen en ook weer verwijderen wanneer het broedseizoen voorbij is.
- Aanbrengen van een nieuwe substraatlaag in de vorm van voedselarm zand of schelpen.
Nut voor biodiversiteit
Het leefgebied van kustbroedvogels staat onder druk door inrichting en gebruik door mensen. De maatregelen dragen in een relatief grote mate bij aan het behoud van vogelsoorten op regionaal en nationaal niveau. Doordat sommige vogelsoorten migrerende soorten zijn, dragen zij bij aan de biodiversiteit van meerdere gebieden/landen. Hierbij kunnen ze een belangrijke rol vervullen binnen de voedselketen als zowel predator als prooi voor verscheidene soorten in een groot areaal.
Ecosysteemdiensten3
Vogels dragen bij aan het welzijn van mensen en verhogen de waarde van het vestigingsklimaat voor bedrijven. Een ander belangrijke functie waarin vogels hun bijdrage leveren, is dat zij een effectieve schakels vormen tussen levende en niet-levende organismen doordat zij organisch4 en anorganisch materiaal2 uitwisselen. Kustvogels zijn perfect geschikt voor deze taak omdat ze van de ene habitat naar de andere reizen zoals van oceaan naar land. Meeuwen zijn (vaak) ook trekvogels welke een sleutelrol spelen bij de uitwisseling van organisch en anorganisch materiaal omdat zij voedingsstoffen over hele lange afstanden vervoeren. Veel organismen zijn van deze dienst afhankelijk.
1. Substraatlaag
Dit is een voedingsbodem.
2. Anorganische materiaal
Dit materiaal bestaat uit stoffen zonder een koolstof-waterverbinding in hun structuur. Voorbeelden zijn water, CO2, zouten, mineralen en metalen.
3. Ecosysteemdiensten
De bijdrage die ecosystemen leveren aan voordelen voor de mens die bijdragen aan de economie of andere activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn: de productie van zuurstof, het leveren van drinkwater maar ook het leveren van hout om weer producten van te maken
4. Organische materiaal
Al het materiaal dat een water-koolstof verbinding heeft. Bacteriën, schimmels, planten en dieren zijn allemaal uit organisch materiaal opgebouwd.
5. Vegetatiesuccessie
Successie is een ecologisch proces waarbij een merkbare verandering in de soortensamenstelling binnen een habitat plaatsvindt. Vaak wordt er gerefereerd aan de spontane ontwikkeling van een vegetatie op een kale stuk grond welke zich in een bepaalde tijdspanne ontwikkelt tot een stabiele levensgemeenschap in een ‘eindstadium’. Dat eindstadium is vaak bos.